bron: COS 

bron: archief Jan Willem Vader 

bron: archief Jan Willem Vader 

bron: archief Jan Willem Vader 

bron: archief Jan Willem Vader 

bron: archief Jan Willem Vader 

bron: archief Jan Willem Vader 

bron: GAR  

bron: HWST architecten (Aat van Tilburg) 

bron: NAi, archief ABBT 

bron: GAR 

Herbergzame binnenstad 1974-1978

In 1968 pleitte sociaal-psycholoog Robert Wentholt in zijn boek Binnenstadsbeleving en Rotterdam voor het vullen van de laatste gaten in de binnenstad ten behoeve van meer herbergzaamheid. Wentholt keek onder meer vanuit de theorie van stedenbouwer Kevin Lynch uit 1960 over leesbaarheid van stedelijke ruimten naar de Rotterdamse binnenstad, en kwam tot een aantal ruimtelijke aanbevelingen. Wethouder voor Ruimtelijke Ordening Hans Mentink van het rode programma college ’74 maakte het herbergzaam maken van de binnenstad tot speerpunt. In tegenstelling tot Wentholt, ontbrak het bij het college aan een duidelijke visie over hoe een herbergzame binnenstad er ruimtelijk uit moest komen te zien. De woningbouw en de paviljoens waren niet onderdeel van een doordachte stedenbouwkundige visie over de binnenstad, maar meer onderdeel van een pakket aan maatregelen op initiatief van het gemeentebestuur om het karakter en het functioneren van de binnenstad te veranderen. De term herbergzaamheid had voor het college dan ook een bredere betekenis dan de leesbaarheid van de ruimte. Het ging om programmatische mix en kleinschaligheid om zo de binnenstad bewoonbaar, beloopbaar en levendig te maken.


Urgentie

De directe noodzaak voor deze luidruchtige omslag in beleid was het vanaf 1967 drastisch afnemende inwonersaantal van Rotterdam. In 1976 was deze zelfs gedaald tot het aantal in 1938. Met het toevoegen van wonen en kleine recreatieve voorzieningen en maatregelen als stimuleren van kunst in de openbare ruimte moest de stad weer een levendige plek worden waar het aangenaam wonen was voor iedereen. Indirect van grote invloed op het programma was de vanaf jaren zestig groeiende kritiek op de kille binnenstad. Het stadsfestival C’70 met de kabelbaan rondom de Lijnbaan en de paviljoens had laten zien dat het wel wat gezelliger kon in de binnenstad. Na de kantooruren was het maar stil op straat. [1]


Herbergzaamheid door verdichting en kleinschaligheid

In 1975 gaf de gemeente architect Jan Hoogstad de opdracht voor de studie Waterverband, waarmee een kader gegeven moest worden voor verdichting van het oostelijk deel van de binnenstad met in hoofdzaak woningbouw.  Hoogstad  gaf met een voetgangersroute van Hofplein tot de Maas de plannen voor woningbouw letterlijk een ruimtelijke kapstok, die hij aankleedde met kleine recreatieve voorzieningen voor meer levendigheid. Al in 1976 werd de eerste paal geslagen voor woningen op de St. Jacobsplaats. Ook de begin jaren tachtig gerealiseerde woningbouw op de Leuvehaven ABBT architecten is een uitvloeisel van Waterverband.

In de planontwikkeling voor het Weena tussen 1975 en 1978 ging de gemeente nog een stap verder. Niet alleen de nog lege grond naast het Weena, maar ook de bestaande stedelijke ruimte van de verkeersweg moest verdicht worden. Tussen 1975 en 1978 werden diverse ontwerpen gemaakt voor overbouwing van het Weena. De brede verkeersader als beeldbepalend onderdeel van het stadsbeeld uit het Basisplan was hiermee losgelaten. Dit verstrekkend plan is nooit uitgevoerd.

 

Ruimtelijke weerslag van veranderd beleid
Met de complexe en kleinschalige architectuur van Hoogstad, Apon, Verhoeven en later ook Blom vond het college ‘74 een manier om op een eigen wijze de binnenstad vorm te geven. In het Het Vrije Volk in 1975 werd gesproken over ‘Operatie herbergzaamheid’.[2] Los van de vraag of de binnenstadsprojecten uit midden jaren zeventig een geslaagde vertaling van de achterliggende intenties zijn, voegden de projecten een nieuwe herkenbare laag toe aan het binnenstadsbeeld. Ze laten een periode zien waarin de stad het heft in eigen handen nam. In korte tijd formuleerde de gemeente niet alleen een nieuw programma voor de binnenstad, maar wist hier ook in nauwe samenwerking met ontwerpers een passende ruimtelijke vorm bij te vinden. De stad bleek bereid en in staat om in korte tijd van koers te veranderen. Niet de stedenbouwkundige analyse van Wentholt was hierbij leidend, maar de populisitsche drang snel succes en zichtbaarheid te boeken met een afwijkende ‘kleinschalige’ vormgeving.

 

Renate Mous
Rijksuniversiteit Groningen
Masterscriptie Architectuur- en Stedenbouwgeschiedenis
Begeleiding: prof. dr. Auke van der Woud, drs. P.M.J.L.P. Collette
download scriptie


[1] Communicatie ’70 (afgekort C’70) was de laatste van een reeks wederopbouwevenementen Ahoy 1950, E’55 en Floriade 1960), waarmee Rotterdam de successen van de wederopbouw van stad en haven vierde. Tijdens het festival C’70 met de tijdelijke paviljoens op de Coolsingel en een reusactige havenmaquette op het toen nog lege Weena was voor het eerst niet alleen een optimistische geluid te horen. Bewoners grepen het evenement aan om met ludieke acties aandacht te vragen voor de woningnood en de kille ongezellige binnenstad. Zo luidde één van de protesten: Rotterdamse bevolking betaalde duur om burgers te worden van de grootste geHAVENde stad ter wereld: luchtvervuiling, slecht drinkwater en groengebrek. Door van de grootheidswaan verblinde regenten van deze stad leven -na 25 jaar “wederopbouw” (van statussymbolen)- in vele wijken nog burgers met hun gezinnen in krotten en erbarmelijke straten, waaraan in 25 jaar niets is gedaan!” (W. Micke 1971, 48).

[2] Het Vrije Volk, 31-10-1975, 4.

 

 

facts & figures

Vijftien procent van de Rotterdamse woningbouw is uit de periode 1974-1984. Anders dan elders in Nederland is een groot deel daarvan in de bestaande stad gebouwd in het kader van stadsvernieuwing en binnestadsaanpak. In het kader van R'70 is de woningvoorraad uit de periode ’74-’84 geanalyseerd.


Het ontstaan van een nieuwe Rotterdamse stadsplanning opgesplitst in uitleggebieden, stadsvernieuwing en binnenstadsaanpak heeft grote invloed gehad op de vorm van de stad.